Gedragskennis in de participatiepraktijk: Een volgende stap in het optimaliseren van participatieprocessen
Hij is er eindelijk: de Omgevingswet. Simpel gezegd houdt deze wet in dat de overheid de fysieke leefomgeving meer in samenspraak met de samenleving inricht. Burgerparticipatie komt hiermee weer hoger op de agenda van burgers, bouwers, beleidsmakers én bestuurders. Over de beste inzet van participatie wordt al decennia nagedacht, met vallen en opstaan. Zoals altijd is de praktijk weerbarstiger dan de theorie. Participatietrajecten eindigen nog vaak met partijen die (nog meer) tegenover elkaar staan. Hoewel er een aantal goede methodieken is om dit soort processen in goede banen te leiden (o.a. van Bureau Buhrs), wordt er in praktijk jammerlijk nog nauwelijks gebruik gemaakt van gedragswetenschappelijke kennis. In deze blog gaan we verder in op burgerparticipatie en hoe die gedragswetenschappelijke kennis de effectiviteit kan bevorderen van een burgerparticipatietraject.
Van prehistorie tot participatie
Sinds Nobelprijswinnaar (2002) Kahneman korte metten maakte met het idee van de rationeel calculerende mens, is het negeren van gedragspsychologie een doodzonde. Want heel veel inzichten uit de psychologie kunnen goed verklaren waarom sommige aanpakken wel of niet werken. Meer dan 90% van onze beslissingen nemen we bijvoorbeeld op de automatische piloot, systeem 1 volgens Kahneman. En dus helemaal niet rationeel (systeem 2). Ook overschatten we vaak het effect dat 300 miljoen jaar evolutie op onze hersenen heeft gehad. Onze hersenen staan namelijk nog steeds ingesteld op vluchten, pijn vermijden, snelle bevrediging, eten, bij de groep blijven en je krachten sparen voor een volgende ramp. Dus de opdrachtgever die bij een controversieel onderwerp nog steeds zegt dat je de zaal in het begin even moet laten uitrazen, zodat je daarna rustig op basis van argumenten met de mensen kunt praten; die heeft het nog steeds niet begrepen. Als een persoon gaat brullen, brult de rest makkelijker mee. En waarom zouden ze dan ophouden? Ze maken je liever meteen af zodat het gevaar geweken is. Net als bij die leeuw vroeger. Wij moeten hier dus slimmer mee omgaan.
Waarom werkt het niet?
Voor projectleiders, initiatiefnemers, beleidsmakers en communicatie- en participatieadviseurs zijn er een aantal wetmatigheden die ze in bijna alle participatietrajecten tegenkomen. Een flink aantal van die hick-ups zijn te verklaren vanuit de psychologie. Niet dat je met die constatering in eerste instantie direct iets opschiet. Behalve dat je kunt zeggen dat het in ieder geval niet aan jouw aanpak gelegen heeft, maar aan de hersenen van de doelgroep.
Gelukkig biedt de psychologie ook haakjes voor verbetering. Maar nu eerst even een aantal van de hindernissen die je vaak zult tegenkomen.
Mensen zijn lui: ik ken niet veel participatieadviseurs die dit zullen zeggen over hun participatiedoelgroep (gelukkig). Maar evolutionair zijn we er eenmaal op gericht om moeite en energie te besparen. We kunnen maar beperkte fysieke en mentale energie opbrengen, dus waarom zouden we naar die participatiebijeenkomst gaan? Misschien moeten we morgen wel uren en uren lopen voordat we wat te eten vinden.
Verliezen is extra balen: niemand houdt ervan te verliezen, maar we vinden verliezen ook een stuk erger dan dat we winnen leuk vinden. Als we moeten gokken en we kunnen twee euro’s winnen of er een verliezen, dan kiest de meerderheid van de mensen ervoor om maar helemaal niet te gokken. Bekend is ook dat als eenmaal iets van ‘ons’ is dat we er ook meteen meer waarde aan toekennen. We schatten de prijs van een gekregen koffiebeker hoger in dan van diezelfde beker in de winkel. Kortom: we willen houden wat we hebben. Dat hebben we liever dan het risico te lopen dat als je iets moois krijgt voorgeschoteld, het dan uiteindelijk kan tegenvallen en minder goed is dan wat je in de eerste instantie had. Spijt is een ervaring die we met alle mogelijkheid willen voorkomen. ‘Oh, dus daarom is het altijd zo moeilijk om mensen te overtuigen van al mijn mooie vernieuwingsplannen’, zal je nu denken.
Ik en de groep: voordat we zelf een besluit nemen, kijken we toch vaak even om ons heen of ‘ons soort mensen’ dezelfde besluiten neemt. We willen niet graag de stam uitgegooid worden. Want dan sta je in je eentje tegen die leeuw te vechten. Dus daar gedragen we ons in de regel naar. Zowel in het positieve als in het negatieve. Dit verklaart gelijk waarom het even laten uitrazen van de zaal geen goed idee is.
Weerstand: het omgaan met weerstand is een hele aparte tak binnen de gedragspsychologie, zoveel valt er over te vertellen. Weerstand kan rationeel zijn: ‘Ik heb me goed verdiept in de herstructurering en ik vind het een slecht idee.’ of emotioneel: ‘Hoezo moet ik m’n huis uit? Bepaal jij dat?’. Er is zoveel over weerstand te vertellen dat we hier ons volgende blog, uit de reeks psychologie van (bewoners)participatie, aan wijden.
Tactieken: hoe participatie wel werkt
Heb je al lezende de moed al een beetje opgegeven? Nergens voor nodig, we kunnen namelijk goed inspelen op dit oerbrein. Hoe moet je dan wel communiceren over en de participatie inrichten voor vernieuwingsplannen? Gelukkig is dat ook minder moeilijk dan het lijkt. Althans op papier… In de praktijk hebben we namelijk allereerst met ‘onszelf’ als opdrachtgevers te maken. Alleen zijn we als opdrachtgevende partijen vaak geneigd onszelf of onze opdracht te overschatten. We denken dat onze opdracht zo belangrijk, mooi, urgent etc. is dat de mensen vanzelf wel met ons proces mee gaan doen en het ook allemaal fantastisch gaan vinden. Wij hebben namelijk heel lang over de voor en tegens nagedacht. En echt het beste met iedereen voor… Daarom accepteren we ook dat we de processen wat laat aankondigen en in niet zo leuke ruimtes organiseren met een verkeerde opzet. En de materialen die moesten inhoudelijk zo goed zijn (en politiek gedekt) dat we er tot aan het laatst aan werken, zodat we het net niet op tijd hebben kunnen toetsen bij de doelgroep. Maar we accepteren dit omdat het nu eenmaal zo belangrijk is.
Alleen… dan krijgen we tijdens de participatietrajecten toch vaak de deksel op de neus. Men komt niet opdagen, wordt boos, geeft de ongewenste reactie, heeft kritiek op de ‘moeilijke’ presentatie en de korte voorbereidingstijd. Oké. Hoe moet het dan wel? Hieronder presenteer ik een top 5 oplossingsrichtingen. No size fits all, maar de gedragswetenschap en ik zijn ervan overtuigd dat het werkt!
1. Maak het nieuwe minder eng
Vernieuwing is eng. Ten minste, voor een heel grote groep mensen. Laat mensen daarom voorzichtig ‘ruiken’ aan de vernieuwing. Inderdaad, door bijvoorbeeld dat reisje naar een andere stad waar hetzelfde probleem goed is opgelost. Of vernieuw in stapjes en geef de ‘garantie’ dat bepaalde aspecten bewaard blijven in de vernieuwing. Of laat de vernieuwing lijken op iets wat toch al bekend is. We bouwen nog steeds, niet voor niets, in jaren ‘30 stijl. Ook helpt het om op korte termijn iets te verbeteren, te vernieuwen. Hierdoor wordt vernieuwing van een abstract begrip een tastbaar feit.
2. Maak het makkelijk
Makkelijk maken, daar zijn we niet goed in. We gaan uit van veel voorkennis, inlevingsvermogen en motivatie. Maar als mensen minder energie hoeven aan te spreken om mee te doen, dan zullen ze dat ook eerder doen. En met betere input komen. Bij de hele ‘klantreis’ van het participatietraject moet je je afvragen: Kan dit makkelijker? Zowel het proces als de inhoud. Makkelijker maken kan door het proces in kleinere mootjes te hakken, een leuke locatie vlak bij huis te kiezen voor bijeenkomsten, begrijpelijke taal te spreken en schrijven (B1), en diverse vormen van interactie organiseren: zowel fysiek als digitaal.
3. Maak het leuk
Als we ergens plezier aan beleven, dan vinden we het ook minder erg om er moeite voor te doen. Het is niet voor niets dat ‘gamification’ zo’n enorme vlucht neemt. Dus waarom een saaie vraag-en-antwoord-avond, als je er ook met groepjes een spelletje van kunt maken. Of verschillende straten met elkaar de strijd kunt laten aangaan. Ook digitaal. Het is wel belangrijk om bezwaren te erkennen. Maar als dit eenmaal gebeurd is, lijkt een creatieve methode een prima weg om met elkaar in gesprek te gaan.
4. Minder of andere keuzes
In de marketing is het een bekend feit. Te veel aanbod van verschillende soorten soep, leidt tot afname van het totaal aan verkochte soepen. Te veel keuze leidt tot keuzestress en dat willen we niet. Dan kiezen (participeren, veranderen) we misschien liever helemaal niet. Dus: ‘Hoe ziet u onze buurt in 2044’, is voor veel mensen een vraag waarmee ze niet zoveel kunnen. Maar de keuze ‘speeltoestellen óf parkeerplaatsen’ in de buurt is al een stuk concreter.
5. Maak het wel iets voor hen
Tot slot, beleids- of participatieprocessen kunnen niet het gewenste resultaat hebben omdat mensen zich als groep niet aangesproken voelen. ‘In deze wijk doen wij het nu eenmaal anders.’ ‘Wij rijden hier nu eenmaal graag hard.’ ‘Broccoli eten ze maar in de grachtengordel. Wij houden van vlees met patat.’ Tactieken die hier kunnen werken zijn het ‘reframen’ van de groep. De hardrijders worden aangesproken als ouders. Patateters als toekomstige topsporters. Of maak zichtbaar dat er mensen uit de groep zijn die wel het gewenste gedrag vertonen. ‘Ome Henk is er elke participatieavond bij. Hij heeft een enorme positieve inbreng.’ (Helemaal interessant wordt het als Ome Henk toevallig een bekende TV-persoonlijkheid is.) Of: ‘Al driehonderd buren uit de wijk hebben de enquête ingevuld.’.
Zijn er meer dan 5 tactieken? Jazeker! Maar ook hier geldt: het is beter om het in brokken in je op te nemen. Als iedereen met bovenstaande 5 punten serieus aan het werk gaat, zal elk participatietraject enorm verbeteren.
Daarom nemen we je in deze blogreeks telkens mee naar een ander aspect van de psychologie van bewonersparticipatie. In de volgende blogs zullen we bespreken hoe je de acceptatie van onpopulaire besluiten kunt verhogen en hoe je kunt omgaan met weerstanden. Blijf dus zeker op de hoogte van waardevolle inzichten en praktische tips in onze komende blogs!
Michel Buhrs, directeur Bureau Buhrs & Behaviour Club